Ik mag niet teveel voor me uit beginnen staren of er gebeuren gekke dingen in mijn hoofd. Het was weer van dat gisteren op de trein. De heenrit verloopt altijd normaal: ik werk (lees: ik lees dingen en probeer m’n hoofd erbij te houden) en dus kan ik weinig verkeerd doen dan. De terugrit is een combinatie van werken, boekske lezen en voor me uit staren.
En tijdens die terugrit kwam plots het woord meesmuilen tevoorschijn. Ik hoorde het woord in mijn hoofd, in alle mogelijke dialecten. Tamelijk geestig was dat. Toen zag ik het ook: mijn twee zonen, zwaar aan het meesmuilen. Meesmuilde, gemeesmuild. Mijn woordje van de dag was dat.
En toen kwam daar het woord sloebers, zo uit het niets in mijn hoofd gefloept. En ik dacht terug aan mijn twee zonen, en die grote vent van me. Het besluit van die overpeinzing was dat het woord sloebers wel moest uitgevonden zijn voor hen.
Net voor ik moest afstappen (in Vichte of all places) hield ik het bijna niet meer: ik zag drie meesmuilende sloebers.
Op weg naar huis werd het toppunt van plezier in mijn hoofd bereikt: sloeberende meesmuilen *klapt zichzelf in de handjes van plezier*
Soms is het dus beter dat ik gewoon werk, en niet teveel nadenk 🙂 Maar soms zijn de dingen in mijn hoofd best wel grappig. Meestal, als ik het dan vertel aan wie zich buiten mijn hoofd mag bevinden, zie ik een één of meerdere paren meewarig opgetrokken wenkbrauwen. En een meesmuil. En dat doet me weinig, want ik heb toch maar fijn veel plezier gehad. In mijn hoofd.