Ik ben geen bosmens, nooit geweest. En ik zal het ook nooit worden, hoeveel keer ze me ook nog proberen mee te sleuren naar een groep bomen die ze dan ‘bos’ noemen. Vorige zondag, toen papa in een hoog tempo de percentages aan het uitdelen was aan zijn leerlingen, ben ik naar het ‘bos’ geweest. Het Kluis’bos’. Meer dan wat hobbelige paadjes en natte bomen die er allemaal hetzelfde uitzien (bruin vanonder, groen vanboven), heb ik niet gezien. En de rest maar verrukt aan het kirren, de geur aan het opsnuiven, het ruisen van de takken aanhoren, de mooie ‘bos’wereld aan het verkennen. Enfin: ze mogen het hebben. Mij zien ze alvast nooit in een scouts- of chirogroep. Bwaaah, ‘bos’… Ik vond er niets aan en heb dat dan ook duidelijk laten merken. Nog voor het eerste, min of meer stijgende, paadje moest bewandeld worden hing ik al rond mijn moeders nek, of oma’s nek, rond eender wie zijn nek. Als ik maar niet in die buggy moest zitten loeren naar al die bomen. Resultaat: ofwel tante Charlotte, ofwel oma, ofwel mama die superbelachelijk met een buggy-zonder-baby naar boven of naar beneden aan het stappen waren, ofwel tante Charlotte, ofwel oma, ofwel mama die hijgend met mij op hun arm achter de lege buggy rondhuppelden. Nu is het zo bedenk: ik heb me eigenlijk wel geamuseerd. Zouden er in de scouts ook leidsters bestaan met een derde arm om mij op te dragen?