De woorden die Benne de laatste dagen zowat elk uur afwisselend uitspreekt zijn: “Ma Fjiesj toch!”, “Fjiesj, néééén!”, “Goch, domme Fjiesj” en “Allez, Fjiesje, bjaaf zijn éh!”. Het ene uur twee kemphanen, het andere uur twee knuffelberen. Maar wat opvalt is dat Benne echt wel nood heeft aan een ‘ik-ben-de-enige-moment’. Als swingin’ and singin’ Fries in zijn bed ligt, ziet broer Benne het helemaal weer zitten. Hij heeft het kot voor zich alleen, kan ongestoord voetballen zonder dat een kleine snotter de hele tijd zijn ballen afsnoept, kan eindelijk zijn puzzel afwerken nu Fries zijn snode pak-eens-die-rand-van-de-puzzel-weg-plannen niet meer kan uitvoeren en hij kan op zijn gemak een boekje lezen zonder dat Fries als een half hyperkinetisch konijn die blaadjes wil omdraaien, liefst zeven per keer. Vandaar dat meneer Benne, als een duw, trek, slag, grauw of knauw weer eens om de hoek loert, al vlug begint te roepen: “Ma ík was eerst!”. Het klopt, hij was eerst en is anderhalf jaar de eerste en enige geweest. Hij heeft dus een punt. Zou hij het zelf beseffen?
bij ons ist “issefanikke, fanmij, fanToden” gevolgd ‘ooh susjelief’ waarbij hij het susje in kwestie half geplet word