Brief aan het wijflijf

Liefste lijf en zoon,

Ik weet niet wat het is tussen jullie beiden, waarschijnlijk een haat-liefdeverhouding afgewisseld met een samenspannen tegen een steeds ongeduldiger wordende moeder?

Lief lijf, meer dan 40 weken zwanger intussen, en behalve wat vochtophopingen hier en daar zie je er nog altijd behoorlijk uit. Die buik is mooi mee uitgezet, ”t zit al van voor’, zeggen mensen die het kunnen weten, en voor zo ver te zijn loopt ge nog kwiek rond eigenlijk. Dat komt, beste mensen die het kunnen weten, omdat dat lijf dan ook alleen maar kwiek rondloopt als het überhaupt kán rondlopen. De dagen dat het lijf zich wentelt in miserie en verzuchtingen en dat kersenpitkussens en warme baden amper redding kunnen brengen zijn intussen niet meer te tellen. De dagen dat het lijf moest zwichten voor het karakter van de moeder evenmin. Want dat, beste lijf, moet je toch wel toegeven: in moeders wilskracht moet je je meerdere erkennen. Er zal van ai en oei gedaan worden als moeder zin heeft om te trunten. Anders niet. Ben je daar nu nog boos om, lijf?

Sinds juli heb je me de stuipen op jezelf gejaagd door dokter en moeder te laten denken dat je wel eens forfait zou geven voor de laatste maanden zwangerschap. Dat je er wel eens genoeg van zou kunnen hebben als de moeder je zo bleef afmatten. En moeder heeft geluisterd, misschien heb je niet zoveel kunnen rusten als je zelf had gewild, of misschien had je liever yoga of zwemmen gedaan in plaats van tuinieren en verbouwen, maar kom, lief lijf, wij zijn al zen van ons eigen, niet? Dus lijf, you did it, en you did it meer dan genoeg eigenlijk nu. Ik weet niet wat het is tussen u en mijn zoon, jullie komen waarschijnlijk iets te goed overeen als het gaat om mij nu ’s nachts wakker te houden, valse signalen te geven, me de ene dag te laten kruipen van de rugpijn, me de andere dag kwiek op mijn ladder te laten kruipen om de ramen te wassen, … ik weet niet wat het is, maar wat consequent gedrag zou wel mogen. Ofwel gaan we nog wat zwanger zijn tot moeder en dokter beslissen dat het genoeg is geweest, en dan gaan we dat nog in volle gezondheid doen, ofwel gaan we nu over tot miserie, pijn en zuchten alom en dan kunnen we evengoed bevallen, niet?

Conclusie, liefste lijf en zoon3: als die laatste niet snel zijn blauwe ogen komt tonen en zo die eerste minstens tien kilogram lichter maakt, dan vrees ik dat ik morgen zal moeten overgaan tot de grove middelen zijnde: pikante pitta eten, touwtjespringen, de auto wassen en het ultieme middel: wat zielig naar de dokter kijken.

Aaike, uw moeder (zoon3) en eigenares (lijf).

Advertentie

255 minuten

Of vier uur en een kwart.

Zo lang heeft mijn jongste zoon mij en mijn oudste zoon opgesloten in de badkamer.

Op een zaterdagmorgen dat er zwaar moest gewerkt worden in de nieuwe tuin. Op een moment (kwart voor acht ’s morgens) dat een deel van het Ganzenhoftuin-dreamteam (waaronder de vader van het kind) al goed aan het werk was met het omzagen van boompjes. Op een moment dat ik wel wat anders te doen had dan wat quality-time door te brengen in de badkamer. Op een moment dat de oudste zoon ook wel wat anders had gepland dan samen opgesloten te zitten met zijn moeder.

Het begon met “Fries, niet met de deuren spelen, laat die deur los!”, en het eindigde met een mompelend “Gij moet nu efkes heel erg zwijgen of mama doet u iets aan.”

Tussenin viel er het volgende te beleven:

  • Fries doet twee pogingen om de sleutel in het slot te steken, dit mislukt.
  • Fries is weg. Naar de woonkamer, naar de keuken, boterhammetjes smeren, heeft de tijd van zijn leven. Hij kan al het eten uit de kasten halen en niemand die er iets van zegt.
  • Fries komt terug, begint te wenen. Ik schat een half uur. Moeilijk in te schatten trouwens, op zo’n stille zaterdag. Als je dan eens een klok wil horen luiden is ze haar paaseieren gaan halen.
  • Benne slaat in paniek. Nee, Paniek. Grote Paniek. “Mama, wij gaan hier nooit meer uitraken, het zal al donker zijn, mimimimimiiiiiii, wheeeeiiii!” Enzoverder.
  • Moeder begint te prutsen met wat aanwezig is in de badkamer, zijnde: een paar haarspeldjes, een nagelknipper, een nagelschaar, een pincet. En probeert zo op z’n MacGyvers het slot te forceren.
  • Moeder overweegt het instampen van de deur. Beslist om het toch niet te doen, wegens huis pas verkocht en geen zin om nog een nieuwe deur te installeren.
  • Fries komt terug. Moeder springt recht en begint Fries op te hemelen. De sterke, stoere, slimme Fries kan zeker die sleutel erin stoppen! En dan draaien, terwijl mama meedraait met haar pincet om de richting aan te geven. De klik die moet gemaakt worden komt er niet.
  • Fries verdwijnt. We horen hem spelen, de tv-aanleggen, een dvd voor zichzelf opleggen (badkamer is naast de woonkamer), en waarschijnlijk vleit hij zich rustig in de zetel met wat koeken. Roepen, smeken, … dat het kind zou komen, halen niets uit. Zijn gevangen laten hem steenkoud.
  • Fries komt terug, probeert telkens twee minuten en geeft het dan weer op. Tijd om te eten waarschijnlijk.
  • Fries is boos op zijn moeder. “Mama, jij moet die deur wel opendoen hé!”. Moeder slaat haar hoofd tegen de muur.
  • Moeder doet een laatste poging om het raam van de badkamer open te breken. Forceert het veiligheidsmechanisme en waagt haar leven en vooralsnog lenige lijf door uit het raam te klimmen met een spreidstand om u tegen te zeggen.
  • Benne begint te neuten dat hij alleen in de badkamer zit.
  • Moeder stormt het huis binnen (gelukkig is de achterdeur open), bekijkt de lege papiertjes, de kruimels op de grond en in de zetel, het speelgoed dat overal verspreid ligt en stuift naar de badkamer. Diezelfde moeder schrikt zich onderweg een hoedje als blijkt dat het net geen twaalf uur is.
  • Moeder is de held van Benne. Dat ik hem gered heb. Dat ik de sterkste mama ben. Het is duidelijk dat ik zwaar heb gescoord bij mijn oudste.
  • Moeder overweegt om haar jongste terstond voor adoptie af te staan of op zijn minst achter één van de nieuwe muren in het nieuwe huis te plakken. De actie werd beperkt tot af en toe een venijnige blik achter de rug van de jongste.

Fries heeft de tijd van zijn leven gehad, zoveel is duidelijk. Moeder en Benne houden er in het beste geval een permanente angst voor gesloten deuren aan over. Baalkind van de dag? Mijn jongste. U mag altijd beter proberen.

Kadootje van de broer!

Als je kleine broer iets doet, wat jou als koppige vierjarige niet aanstaat. Wat doe je dan?

– je zou je moeder kunnen roepen, met het risico dat je de hele dag meneertje klikspaan bent

– je zou je moeder kunnen roepen, met het risico dat die je vierkant uitlacht

– je zou in een hoekje kunnen demonstreren hoe koppig je kan zijn. Waarop moeder je straal negeert.

– je zou kunnen een boek in je broer zijn oog steken. Maar zo goed kan je nog niet mikken, dus gooi je ’t maar net eronder. Drama ten top, moeder holt eerst naar het huilende kind, waardoor jij de tijd hebt om je uit de voeten te maken. Tegen dat het bloed wat is gedept, de kleinste is gesust, heb jij al je zieligste gezicht overtrokken met een pak schuldgevoelens omdat dat zo hoort. ’t Hoofd schuin, een voetje dat de vloer streelt, vingertjes die de deur krabben (als dat tenminste nog kan, met die afgebeten nageltjes van je), en die ogen neer. Onderlip in pruilstand, ogen in waterstand.

Was ik kwaad? Minder alleszins dan dat ik verontwaardigd was. De kernlogica: “Mama en papa doen hier niemand pijn”, en dus “Jij doet ook niemand pijn”, krijgen we hier moeilijk uitgelegd blijkbaar. Boys.

Boekje hebben, iemand?

(foto op dag 1: ’t moest nog blauw worden blijkbaar)

Laat dit niet het laatste zijn wat ik ga zien

*emopost wegens nog altijd zwaar onder de indruk*

“Overal op de wegen is het glad, pas dus uw rijstijl aan”, zo zei de mevrouw van het nieuws nadat ik net mijn hartslag zwaar de hoogte had ingejaagd en intussen half in shock en zwaar bleitend mijn voeten en handen onder controle probeerde te houden.

Toegegeven, ’t is mijn fout, ik had het niet door dat de weg behoorlijk glad lag en ik reed 70, op een weg waar men 70 mag, als het tenminste niet glad ligt. Dom dus, heel dom.

En ik reed rechtdoor, toen om één of andere reden de kleine grijsaard op vier wielen, intussen bijna 22 schat ik, zwaar naar links uitweek. Naar een rijrichting die ik alleen maar kon nemen mits een ferme u-bocht. Geen Top Gear-adepten zijnde sloegen grijsaard en ik dus het stuur naar rechts, alwaar we dus teveel naar rechts gingen. Opnieuw naar links, om daar een tegenligger te zien. Dicht, veel te dicht, dodelijk of op zijn minst zwaargewond dicht. En toen begonnen de grijsaard en ik te draaien, twee keer, terwijl om één of andere reden de tegenligger mysterieus en geruisloos leek te passeren, alsof die me nog snel wat voorrang zou verlenen of net wat sneller rijden zodat ik op mijn gemak twee toeren kon draaien. En toen dacht ik: “Laat dit niet het laatste zijn wat ik ga zien, laat me vanavond wakker worden in een ziekenhuis”. En de remmen werden dichtgetrokken, het stuur (mijn leven) krampachtig vastgeklemd. Zo’n 100 meter achterwaarts remmen, de piepende, schurende, maar hoera! werkende remmen aanhorend. Wachtend op de grote klap.

De stilte. Die enorm mooie stilte van een auto die net op tijd, net voor een geparkeerde auto tot stilstand was gekomen. Dat licht, dat mooie ochtendlicht dat langzaam weer kwam binnensijpelen. En de zoetgevooisde stem van mevrouw van de radio. Die ergerlijke jingle die plots zo heerlijk herkenbaar was. Het loslaten van de handrem, het stuur, en dan het wezenloos voor me uitstaren. Benne, Fries, de echtgenoot, de moeder, de vader, de hele wereld. Benne, Fries, Benne, Fries.

En dan de shock, de hartenklop die zich herstelde, de tranen die kwamen, samen met de trillende handen en schuddende voeten.Gevolgd door herstel, ongeloof en dan vooral heel veel dankbaarheid. Twee keer op het nippertje een zware botsing vermeden. En dat is zeker niet te wijten aan mijn eigen stuurkunsten (integendeel) of heldhaftigheid (iemand de natte zakdoeken zien?). Ik moet wel engelbewaarders hebben, een mens kan niet zoveel geluk hebben op een banale maandagmorgen waar zoveel anderen weer minder geluk hadden.

En ’s avonds keken ze me onbegrijpelijk aan, die twee koters van me. Of ik nu alstublieft wou stoppen met ze te knuffelen. Heb ik het al gezegd vandaag? Ik zie u graag. Echt.

Tandplakkersinspecteur.

Fries is bijna drie dus die mocht dringend eens op controle naar de tandarts. Omdat wij dat een ongelooflijk leuke gezinsactiviteit vinden mochten ook de vader en de grote broer mee.

Moeder ging ter demonstratie in de zetel liggen en zei tussen het pssss’ten en sssssj’ten en miiiiiiim’en door dat het toch wel “vwee weuk was in de wetel” en dat “Viesje nie bang moe zijn” en terloops ook nog even dat “de tandaws een heew weuke stoel heeft”. En dat de moeder dacht dat ze gaatjes had, zo ergens hier en daar. En dat de tandarts zei dat dat geen gaatjes waren maar pure slijtage door tandenknarsen. Waarop de slaapgenoot iets te heftig van ja begon te knikken. En dat dat onverwerkte stress is, en andere dingen die Freud ooit eens heeft uitgevonden. En dat ik wat meer vakantie moest nemen. Ha! Precies alsof koffers pakken geen stress met zich meebrengt.

Next! Friesje vloog op moeders buik, deed eens van grote leeuwenmond en ontlokte een ‘oei!’ bij de tandarts, een zucht bij diezelfde tandarts, een paniekaanval bij moeder en tenslotte een ‘tja’ bij nog altijd dezelfde tandarts. Een gaatje, bij een min driejarige. Redelijk uniek als ik meneer de tandarts mag geloven. En toen begon hij over volledige narcose, en 1 kans op 10000 dat ze daarin blijven, en dat dat wel moest gevuld worden zo’n gat, en dat sommigen daar al meer neiging toe hebben dan anderen. Of dat laatste sloeg op het krijgen van gaatjes of op het in de narcose blijven, heb ik niet meer willen vragen.

En terwijl moeder net een tweede hart ging halen omdat het eerste niet meer vlugger kon slaan, zei meneer: “Maar ik zie dat de mama een enorm rustig type is. Dat ze kalm blijft in alle omstandigheden en niet snel panikeert. Dus we kunnen het altijd zo doen, met plaatselijke verdoving, waarbij de mama de rustgevende factor is.”

Dus doen we ’t zo. Maar mensenkennis en onze nieuwe tandarts: geen ideaal huwelijk. Ofwel kan ik intussen al heel goed de uiterlijke schijn van complete zen hooghouden.

Noot aan mijn jongste zoon: Als ik u nog één keer stiekem de kasten zie opentrekken en snoep en koeken in je broek zie steken om mee te nemen naar school of naar boven: maat, het zal uwen besten dag niet zijn. Gaten in uw tanden tot daar aan toe, kokhalzen bij het tandenpoetsen, tot twee keer daar aan toe. Maar ervoor zorgen dat uw moeder moet gaan kijken hoe ze een spuit in uw mondje planten: zo geen kuren, maat!

30 december 2008

was de dag dat wij ‘afscheid’ namen van Viggo en Diezel.

Voor mensen die geen honden of katten of eender wat van beesten hebben: stop maar met lezen, dit zal oversentimenteel klinken. Voor wie wel beestige twee- of viervoeters als vriendjes mocht hebben: kies maar.

Afscheid dus van Viggo en Diezel. Viggo (enorm knappe bruine Labrador) kwam bij ons in december 2003 en Diezel (ook enorm knappe maar dwaze Berner Sennen) vervoegde de bende in juni 2004. Wat hebben wij genoten van onze twee eerste kinders, van die vuile broeken na lange herfstwandelingen, van Diezeltjes kwijl op onze kleren, van die hondentrainingen, van die heerlijk stinkende adem als ze weer eens de overschot van ribbetjes hadden opgepeuzeld. Dat onze tuin er niet meer uitzag vonden wij niet eens zo erg, anderen dan weer wel.

Toen we het in ons hoofd haalden een huis te willen kopen moest dat natuurlijk een huis zijn met enorm veel tuin. Nen hof waar we een stuk van konden afzetten voor de doggies en een stuk konden houden voor als er eens deftiger volk dan wij in onzen hof moest rondlopen. ’t Werd het huidige huis en meteen stond alles in het teken van die twee loebassen, ook al was ik toen al 6 maanden zwanger van het eerste exemplaar van de tweede serie kinders. Leutige momenten, die zomer: op stap met paard en kar. Kar was Bennes buggy, paard was Diezel of Viggo. Toen die van K&G langskwamen vroegen ze bezorgd of die twee honden in huis kwamen. Nee mevrouw, die twee honden hadden namelijk hun eigen huis. Het tuinhuis/tweede garage was exclusief voor hen verbouwd. Geen bench voor die twee, wel een warm houten chaletje. I know, soms doen we echt wel rare dingen…

Enter Fries, die al na twee maanden startte met een ononderbroken serie van luchtweginfecties, en nieuzen, en hoesten, en exceem en van die dingen. Een ‘ziekelijk’ ventje, dachten wij toen zo’n beetje niet geheel overtuigd, maar een andere uitleg was er niet. Tot de kinderarts na het elvendertigste bezoek vroeg of wij toevallig geen beestjes hadden. Bevestigend dus, maar: ze zaten buiten hoor… Niets van, zo’n allergietjes kan je ook hebben door schilfers en zo. En als je bent gaan wandelen met je loebassen breng je dat mee naar binnen. Of zoiets. Want vanaf toen luisterde ik maar half meer en alle weken en maanden erop was het van niet willen. Dat Fries allergisch was (voor zover ze dat met 100% zekerheid kunnen testen onder de twee jaar, maar ’t ventje had ‘sterke neiging tot…’), dat ik opeens ook allergisch was geworden (in hoge mate zelf, continu aanwezig of zoiets, permanente moeheid en van die dingen) en dat er niet veel anders opzat dan ze ‘weg te doen’. Voor het wel van Fries en Benne en voor het wee van onszelf, want wat kon mij het schelen dat ik plots allergisch was, ik leefde er toch al zoveel jaren mee?

Bon, spuitje was geen optie (ze waren niet ziek hé, en trouwens: Viggo een halve stamboom, Diezel een hele deftige), asiel dan maar. Amper een week later waren ze geplaatst, bij een allerfijnst gezin uit Nederland. Samen dan nog wel (voorwaarde 1), op een boerderij (veel plaats was voorwaarde nummer 2).  Een geluk dat ze zo snel een nieuwe thuis gevonden hebben. En dat ze wel degelijk heel gemanierd, proper en lief bleken te zijn zoals het asiel ze omschreven had op hun fiche. Temidden van al onze slechtheid kregen we nog een pluim zeg.

Maar echt: 30 december, de dag dat wij onze honden moesten wegdoen. Die 30ste december had ik ze bijna teruggehaald uit het asiel (ik ging nog liever Fries een zware kuur laten ondergaan dan mijn honden weg te doen), die dag liepen wij met rode ogen rond en was onze hele wereld regelrecht aan het vergaan.  ’t Ging wel degelijk om ons eerste paar kinderen. En dat zullen ze altijd blijven. Net zoals dat schuldgevoel 🙂

powlitsie

Dat liedje van K3, met die nieuwe blonde. Dat dingske van ‘bij de powlitsie’, en dat je daar een held bent, en veel vrienden hebt. Ik kan het niet horen. ’t Ligt te gevoelig nu *snif*, met mijn twee recente boetes nog vers in het achterhoofd.

Een overzicht van mijn verkeersboetes, vijf in 12 jaar tijd: drie parkeerboetjes, twee snelheidsboetes. Vier keer was het mijn schuld niet, de laatste keer wel, voila.

Boete 1, zo’n tien jaar geleden: Ik rij in zone 70 (denk ik) en rij 71. Dat weet ik omdat ik aan 71 km/u geflitst ben. Ik woon nog thuis en twee ouders zijn niet zo gelukkig met het feit dat ik zomaar eventjes meer dan 70 sjees in de bebouwde kom. Ik probeer hen met man en macht te overtuigen dat ik daar wel degelijk 70 mocht, echt echt waar. Tot we gaan kijken. Het bord dat de start van de bebouwde kom aangeeft is helemaal overgroeid met takken en blaadjes en zo van die dingen. Vader wat minder kwaad, moeder vond het helemaal kluchtig, ik vond het belachelijk. De boete was intussen al betaald (ik ben daar rap in, in van die dingen, bang om geüniformeerde en gekepiede mensen aan mijn deur te vinden). Intussen weet ik dat je zo’n boetes niet hoeft te betalen, mits foto en een bewijs of 34. Kostprijs: dat ik het niet meer zou weten.

Boete 2 of wij vinden Kortrijk en Parko leuk leuk leuk, deel I: Examen bij het OCMW, parking in centrum Kortrijk. Het examen start om 8 uur ’s morgens en duurt zeker tot de middag. Je kan echter voor maximaal twee uur parkeren. Wij dus met een hele hoop gaan vragen of we rond tien uur naar buiten mochten om ons ticketje te vernieuwen. Niets van, met staatsexamens wordt niet gelachen, toen nog niet. Resultaat: de hele meute een mooie boete aan het been. Kostprijs: 15 euro en door naar de volgende ronde.

Boete 3 of wij vinden Kortrijk en Parko leuk leuk leuk, deel II: Middagpauze op het werk, broodjes halen. Al jaren halen collega’s daar hun broodjes, met de auto. Nog nooit heeft iemand een boete gehad omdat de parkeerkaart niet gezet is. Moet je die daar trouwens zetten? Wij weten van niets en miss weet van nog minder dan iets. Haal ik dan eens een broodje voor mezelf en voor mij alleen, ben ik drie minuten weg, staat daar een fikse madam de nummerplaat van een auto te noteren. Die waar ik mee rijd, jawel. Ik blijf vriendelijk, zeg lachend: “Ik sta d’erop zekers?”, madam antwoordt bitsig: “Ge moet maar uw parkeerkaart zetten, madammeke, ’t is altijd ’t zelfde”. ’t Is de laatste keer dat ik probeerde vriendelijk te doen tegen zo’n mensen. 15 euro. Ze mochten het ergens steken, echt.

Boete 4 of bla bla Kortrijk enzoverder, deel III: Als ik zo eens ’s morgens naar Leuven moet voor wereldbelangrijke zaken, ben ik 1. gehaast om op tijd van bed naar treinstoel te raken, 2. altijd onzeker of ik file zal hebben of niet, 3. altijd in blijde verwachting van een nieuwe wegomlegging en de mooie straten van Kortrijk waar ik nu weer mag doorheen rijden. Eén wegomlegging teveel en de auto moest halsoverkop geparkeerd worden om toch maar die trein te halen. En jawel, boete van 15 euro.

Boete 5 of ‘ze moeten in Zwevehem ook niet beginnen’: die is echt mijn schuld. Ik reed iets van 78 (wijzer) waar ik 70 mocht. Vermoedelijk tekent dat rond 75 km/uur. Voor één keer was ik boos op mezelf, ‘k vond het niet belachelijk, ik moet het maar weten, geen excuus. Bij de vorige boetes was ik kwaad, bij deze flits voelde ik me vooral heel zielig.

Op naar de volgende! ’t Zal ervan afhangen of de politierechter blijgezind is die dag en hoe hij zal beslissen of ik nu al dan niet een mij voorbijsjezende facteur-met-brommer-op-het-voetpad mag omverrijden.

Note to K&G: mijn kinderen hebben nooit op de achterbank gezeten terwijl ik voorgaande activiteiten uitvoerde die hebben geleid tot een boete. En ook niet vooraan, en ook niet in de koffer, neen.

ik was beter kinderloos gebleven

Soms denk ik dat, zo’n dingen. En ik denk dat niet bij de zoveelste nachtelijke huilbui-na-een-nachtmerrie, ik denk dat niet als ik een pamper met bruin smeersel sta te verversen. Ik denk dat ook niet als ze net een beker melk richting vloer hebben geduwd en ik denk dat zeker niet als ze ruzie aan ’t maken zijn. Ik denk het niet als mijn badkamer tot zwembad is omgetoverd en ik denk het ook niet als ze zich allebei op de grond gooien omdat ze dat nu eenmaal fijn vinden. Geen haar op mijn hoofd dat eraan zou denken te denken dat ik beter geen kinderen had gehad. Op zo’n momenten.

Op welke momenten dan wel? Als ik naar het nieuws kijk, als ik de krant lees, als ik in de winkel ben en daar een zevenjarige vreemde energiedrankjes zie drinken, als ik ouders hoor roepen, krijsen tegen hun kinderen met de lelijkste woorden eerst, als ik ouders hun kinderen zie trekken of ze een lap rond hun oren zie geven, …

Vroeger deed me dat echt niet zoveel, ik vond het wel erg, op dat eigenste moment. Maar ik was meer verontwaardigd dan dat het me raakte. Waarna ik verder ging in mijn eigen fantastische egocentrische wereldje. Nu blijven zo’n beelden, geluiden en gevoelens veel te lang hangen, en zou ik meteen mijn hele hebben en houden opgeven om als een wilde moeder Teresa te gaan zorgen voor alle ongelukkige kinderkes op deze wereld. Daarom dat ik soms denk dat ik beter geen moeder was geworden: ik ben een emotionele seut geworden op dat vlak.

huh?

Dat Pascal Smet het brutoloon van leerkrachten en onderwijspersoneel met 1 procent naar omlaag wil? Wellicht voel je daar niet al te veel van als leerkracht, maar waarom net leerkrachten? En waarom moet het departement onderwijs eigenlijk besparen? Waarom niet 3 procent afdoen van het loon van topambtenaren? Of het subsidiegeld voor kerkfabrieken van de gemeente terugvorderen? Of gewoon de senaat opdoeken? Of gewoon allemaal 5 procent van de verkiezingsuitgaven inleveren? Ik droom dus maar.

Gelukkig is het (nog) maar een voorstel, maar wel een vreemd, als ik dat zo mag vinden. Dat een departement zoals onderwijs minder geld krijgt: huh? Vooral nu blijkt dat veel scholen het amper aankunnen wat betreft extra begeleiding van leerlingen. Maar da’s weer een ander verhaal, met heel veel meningen.

Nu, als die één procent van dat loon naar nuttige zaken gaat (en niet naar een zoveelste leuk onderzoek waar dan uiteindelijk niets mee wordt gedaan): mijn vent en ik kunnen daar best mee en van leven.

combinatie buggy – station

Ik moet erover gekeken hebben deze morgen. Dat kan gewoon niet anders. Onmogelijk dat een station, en meerbepaald de perrons, heden ten dagen onbereikbaar zijn voor al wie om één of andere reden wielen onder zijn billen nodig heeft. Ik hoop dus echt dat ik die belangrijke toegang voor moeders-met-buggy-en-één-of-meer-kinderen-aan-hun-arm, rolstoelgebruikers, … niet gezien heb.

Het station: dat van Kortrijk. Het tijdstip: zaterdagmorgen. Een hel voor wie langs dat station met de auto moet passeren, vandaar dat ik de achterkant neem. De reden: Benne ging met zijn grootouders een neefje Stan een dagje zooën en moeder werd gevraagd de betreffende kleine naar het station te brengen. Omweg, vertragingen, zaterdagmorgenfile’s, … u kent dat wel. Fries mocht niet mee, die is nog een beetje te klein en met hem erbij hadden ze zeker één of andere giraf in hun rugzak zitten. De papa van de kleine die wel meemocht, tevens ook de papa van de kleine die niet meemocht, moest van welkom en slurp en chit-chat doen op school, dus mocht moeder met twee kleine, een buggy, een draagtas, en haar eigen lijf op stap naar perron 3 in Kortrijk. Dit met tussenstop in de hall omdat we daar hadden afgesproken.

  1. Ingang langs de achterkant van het station: geen probleem, daar is een heel mooi hellend vlak.
  2. Uitgang richting hall (om zo uw ticketje te halen en al, dus wel een tamelijk cruciaal punt): via trappen of roltrap, waarvan die laatste niet werkte. Benne naar boven laten stappen, Fries naar boven laten kruipen, buggy opgeplooid en met een buggy in de lucht achter Fries naar boven stappen. ’t Kind moest eens vallen.
  3. Naar de hall: geen problemen.
  4. Naar perron 3 via ondergrondse doorgang: Kinderen meenemen op de trap naar beneden, buggy boven laten staan. Buggy mee naar beneden. Kinderen zijn gelukkig braaf en blijven staan.
  5. Naar perron 3, trap naar boven: buggy laten staan, kinderen meenemen naar boven. Buggy blijft beneden staan. Ik ben het intussen zo beu dat ze hem van mijn part mogen meepakken.
  6. *zwaai zwaai zwaai naar Benne op de trein*
  7. Met Fries naar beneden, gaat vlot want geen buggy.
  8. Fries in de buggy, en met die twee trappen naar boven. Halverwege de trap komt een behulpzame meneer me tegemoet. Yes.
  9. Langs de inkomhall, terug naar beneden via de andere ondergrondse doorgang die leidt naar het hellend vlak aan de achterkant van het station. Halverwege de trappen komt deze keer een mevrouw me helpen. Yes2.
  10. Slof slof slof naar de auto.

Ik ben er mijn goed humeur niet door verloren. Waarom? Omdat ik er gewoon van overtuigd ben dat dit niet kan, ik moet een belangrijke ingang gemist hebben om van de achterkant van het station naar de voorkant te raken, en dit zonder 2 trappen te moeten doen, of een kilometer om te wandelen. Dat de toegang tot een perron niet wielgericht is, tot daar aan toe. Maar dat je van de achterkant niet deftig naar de voorkant kan met een buggy? Ik heb gewoon die ingang gemist. Zo stom kan geen enkele ingenieur zijn 🙂